Vet voeren is eigenlijk vetzuren voeren

Vet speelt een cruciale rol in het welzijn en de productiviteit van melkkoeien. Nochtans is het voeren van extra vet pas na het quotumtijdperk in onze regio in opmars gekomen. Bij geiten wordt dit bijvoorbeeld al veel langer toegepast om de melkproductie te verhogen. Naar schatting gebruikt in Nederland en Vlaanderen bijna 30% van de veehouders bestendige vetten in hun rantsoen.  In dit artikel duiken we dieper in het belang van vetten en bespreken we de nieuwste inzichten op dit gebied. 

Meer dan 100 jaar onderzoek 

Enkele jaren terug verscheen een overzichtsartikel in het wetenschappelijk tijdschrift Journal of Dairy Science over het voeren van vet aan koeien. Daarin werd aangegeven dat de eerste onderzoeken dateren van 1894 (!) en de eerste neergeschreven artikels zijn in 1916 verschenen. In die meer dan 100 jaar zijn er enorm veel nieuwe inzichten ontstaan in het belang van vet bij rundvee. Door dit lange traject van onderzoeken zijn ook enkele mythes ontstaan, die vaak nog altijd ten onrechte in het veld aanwezig zijn. In de VS werd de laatste 15 jaar veel praktijkonderzoek gedaan door Prof. Adam Lock. Alle zaken die hieronder volgen, zijn een samenvatting van zijn recent onderzoek. Door zijn onderzoek werden ook enkele van die zogenaamde mythes ontkracht. Bijvoorbeeld: “vetten voeren begin lactatie is slecht voor de gezondheid van het dier”. Lock begint zijn verhaal altijd met een eerste belangrijke les: “Vet is geen vet. Alleen die vertaalslag moet volgens mij nog veel meer gemaakt worden op het boerenerf. Zowel door de aanbieders van de producten als door de melkveehouders zelf. Die laatste groep moet betere vragen stellen”. Wat we voeren zijn eigenlijk geen vetten, maar vetzuren. Je kunt daarin drie hoofdtypen aanwijzen: palmitinezuur (c16:0), stearinezuur (c18:0) en oliezuur (c18:1). Palmitinezuur is het meest gangbare. Het staat vooral bekend om verhoging van melkvet. Oliezuur (C18:1) zit daar ook in verwerkt en staat vooral bekend om het verhogen van de melkgift, verbetering van benutting van andere vetzuren en het helpt bij het tegengaan van verlies aan lichaamsgewicht bij hoogproductieve koeien. Deze vaststellingen zijn sterk wetenschappelijk onderbouwd. Deze vetzuren bevatten, net zoals stearinevetzuur (C18:0), allemaal erg veel energie. Als melkveehouder moet je dus eigenlijk goed kijken en vragen aan de leverancier welk vetzuurprofiel in het product zit. Want gewoon ‘vet is vet’, klopt echt niet en daarmee zou ik mij als melkveehouder ook niet willen laten afschepen’, zegt Lock.  

 

Bestendige of onbestendige vetten? 

Er zijn twee soorten vetten die we kunnen voeren aan melkkoeien: bestendige en onbestendige vetten. Bestendige vetten worden niet in de pens verteerd en komen beschikbaar in de dunne darm. Ze bieden een langdurige energiebron en zijn vooral nuttig voor koeien in de vroege lactatie en koeien met een hoge melkproductie. Denk hierbij aan vetzuren zoals C16:0 (palmitinezuur) en C18:1 (oliezuur). Onbestendige vetten worden wel in de pens verteerd. Ze zijn snel beschikbaar voor energie en kunnen helpen bij het opvangen van piekmomenten in de energiebehoefte. Denk hierbij aan vetzuren zoals C18:2 (linolzuur) en C18:3 (linoleenzuur). Het juiste evenwicht tussen deze vetzuren is essentieel voor een optimaal rantsoen. Vergeet niet dat ruwvoeders ook veel vetten kunnen bevatten. Vers gras is bijvoorbeeld zeer rijk aan C18:3!  

Wanneer je teveel onbestendig vet voert in het rantsoen, zal dit de penswerking en de vezelvertering negatief beïnvloeden. Dit is een van de redenen waarom bestendige vetten daarbij een goede aanvulling kunnen zijn; deze vetten hebben geen enkel impact op de penswerking.  

 

Hoe praktisch inzetten? 

Wat kan ik verwachten? 

De resultaten in het veld zijn vaak niet eenduidig. Bij sommige veehouders verhoogt vooral het vetpercentage in de melk, terwijl andere veehouders de kilogrammen melk zien verhogen, met behoud van gehaltes of een lichte vetstijging. Alles hangt eigenlijk af van het type van de gevoerde vetzuren. Als je bijvoorbeeld veel c16:0 voert, dan zal de kans groot worden dat het vetpercentage zal stijgen. Voer je bijvoorbeeld een hoger aandeel C18:1, dan is een verhoogde melkproductie (kilogrammen vet en eiwit) het vaakst voorkomend. Daarbij komt ook nog dat je een ander effect kunt hebben naargelang de koeien begin of verder in lactatie zijn. Onderzoek van Lock toont aan dat c16:0 vooral interessant is voor koeien verder in lactatie en dat bestendige vetten rijker aan c18:1 net heel interessant zijn voor koeien begin lactatie. Lock testte veel verschillende combinaties van vetzuren waarin duidelijk wordt dat het voeren van vetten aan koeien echt precisievoeding is. Opstartende koeien lijken veel voordeel te halen uit specifieke mixen van c16:0 en c18:1. Hij toonde hierbij mooi aan dat koeien die hier mee gevoerd werden meer vet en eiwit gaan produceren en toch minder gewicht gaan verliezen dan koeien met andere verhoudingen aan vetzuren of koeien zonder bestendige vetten.  

Alles hangt ook af wat de veehouder wenst. Wil je een betere vruchtbaarheid? Een betere energiebalans met minder druk op de lever? Of net heel persistente producties? Er is voor elk doel wel een specifieke combinatie aan vetzuren mogelijk. Laat je hierbij goed inlichten door uw voeradviseur en koop niet zo maar een bestendig vet.  

 

Hoeveel vetten voeren? 

Een vuistregel die stand houdt sinds 1937 is dat je zoveel vet moet voeren als een koe vet produceert. Neem dat een dier 35 kg melk geeft met 4% vet, dan produceert ze per dag 1,4kg vet. Als deze koe 25kg droge stof eet, dan komt dit neer op een rantsoen met 5,6% vet. Mocht dit volledig bestaan uit onbestendig vet, dan loop je bij hoogproductieve rantsoenen al snel tegen een mogelijke verminderde penswerking aan. Te veel vet in de pens is negatief voor de pensbacteriën. Om die reden zal men dus grijpen naar bestendige vetten. In de meeste onderzoeken wordt gewerkt met ongeveer 1,5% bestendig vet. Dit komt dus neer op ongeveer 300 a 400 gram vet (gerekend met een drogestofopname van 20 tot 27 kg). Afhankelijk van de vetzuursamenstelling van het rantsoen en dus de ruwvoeders, kan je hier nog specifieker in voeren. Een belangrijke opmerking hierbij is dat je geen vetten moet kiezen op basis van het VEM gehalte. Dit slaat nergens op. VEM is al een zeer onzekere parameter en deze maakt geen onderscheid tussen de vetzuurtypes (c16:0, c18:0, c18:1, etc…). Het onderscheid tussen deze vetzuren is namelijk wat het werkelijk effect in de koe zal bepalen!   

 

Conclusie 

Vetten voeren is helemaal geen vetten voeren, maar vetzuren voeren. Naast onbestendig vet kan bestendig vet een veilige aanvulling zijn. De samenstelling van deze pensbestendige vetzuren is bepalend voor het effect op de prestatie van de koe.  

 

Deel dit met vrienden


Pieter Passchyn - Gert Langendries - Barbara Lambrecht - Eva Mievis - Detliff Velghe - Koen De Sutter
Groenhovestraat 10
8820 Torhout
050 670 352 - 0477 94 74 10