De optimale vruchtbaarheidscyclus
De laatste jaren zien we sterk verbeterde vruchtbaarheidscijfers op veel melkveebedrijven. In eerste instantie komt dit door het uitrollen van vruchtbaarheidsprogramma’s, waarbij synchronisatieschema’s in combinatie met snelle drachtdiagnose, een centrale plaats in nemen. Toch worden ook tussen dergelijke bedrijven nog grote verschillen gezien in drachtresultaten. Het ene bedrijf behaalt meer winst dan het andere, hoewel beiden eenzelfde aanpak hebben. Er zijn dus nog andere factoren die een rol spelen.
Britt hypothese
In 1992 vergeleek Dr. Jack Britt 76 koeien of ze nu aan conditieverlies leden na kalven of niet. Ongeveer 30 dieren daalden tijdens de eerste 5 weken van de lactatie in lichaamsconditie (=BCS), de andere 46 daalden dus niet in BCS. Daarna vergeleek hij de drachtigheidpercentages bij de eerste inseminatie (KI). Wat bleek? De dieren die geen BCS verlies hadden, werden sneller drachtig. De onderzoeker speculeerde toen dat de eicellen te lijden hadden onder de metabole veranderingen die gepaard gaan met het sterke gewichtsverlies en op die manier de verklaring waren van zijn bevindingen. Dit is gekend onder de Britt-hypothese. In de jaren daarna werden nog verschillende veldproeven gedaan om deze hypothese verder uit te klaren. De proefopzetten waren telkens sterk vergelijkbaar : conditieverlies na kalven in kaart brengen en daarna kijken welk effect dit heeft op de vruchtbaarheid, de melkproductie of andere factoren.
Wat is het effect van conditieverlies begin lactatie?
Een onderzoek wees uit dat de embryokwaliteit zeer sterk achteruit gaat bij dieren die sterk conditieverlies hadden tijdens de eerste 3 weken van de lactatie. Een andere studie keek naar 3 groepen koeien : BCS verlies, BCS behoud en BCS winst gedurende de eerste 3 weken van de lactatie. Er was geen verschil in melkproductie tussen deze groepen, maar wel een zeer groot verschil in drachtigheidpercentage. Dit was slechts 25% bij de groep met BCS verlies, 38% voor de groep met behoud van BCS en maar liefst 84% bij de groep dieren met BCS winst in de eerste 3 weken. Je zou misschien denken dat er niet veel dergelijke dieren bij zaten, maar toch waren er 22% dieren in deze groep (op 1900 koeien in totaal). Vraag is natuurlijk hoe we koeien krijgen die stijgen in BCS begin lactatie?
Een vervolgonderzoek werd opgezet waarbij gekeken werd naar BCS verloop tussen 3 weken voor tot 3 weken na kalven. Zoals in het vorige onderzoek was er geen verschil in melkproductie aan te tonen. Maar opnieuw waren de koeien met BCS verlies in de transitieperiode de dieren met de laagste drachtpercentages (18%) en waren de koeien met BCS winst het snelste drachtig (53%). Naast dit positief effect op vruchtbaarheid, werd er ook gekeken naar de diergezondheid. Dieren die BCS verlies hadden tijdens de transitieperiode hadden ook meer gezondheidsproblemen (60%) in vergelijking met dieren die BCS winst hadden (40%).
Welke dieren waren het dan die stegen in BCS? Dit waren vooral dieren die 3 weken voor afkalven een BCS hadden lager dan 3 (34%). Koeien met een BCS gelijk aan 3, hadden in 51% van de gevallen BCS verlies, terwijl dieren met een BCS groter dan 3 in 92% van de gevallen conditieverlies ondervonden en dus de bijhorende negatieve effecten.
Bijgevolg, koeien met een lage BCS rond kalven, lijden minder gewichtsverlies na kalven met als gevolg een betere vruchtbaarheid, minder embryonale sterfte en minder ziekteproblemen. De cruciale vraag is dan hoe we dit bekomen? Vervolgonderzoek toonde aan dat de vorige lactatielengte de grootste rol speelt.
Hoe ziet de optimale fertiliteitscyclus er dan uit?
Dit recent onderzoek bekeek welke factoren bepalen of dieren met een BCS verlies, behoud of winst te kampen krijgen tijdens de transitieperiode. De lengte van de vorige lactatie was zeer sterk gecorreleerd met deze BCS veranderingen. Hoe langer de vorige lactatie, hoe meer kans op een te hoge BCS rond kalven en hoe meer BCS verlies na kalven. Alle andere effecten uit vorige onderzoeken waren dezelfde : slechter drachtig worden, meer embryonale sterfte en meer ziekteproblemen. Zelfs wanneer de factor ‘ziekte’ werd weggenomen, dan nog bleken koeien met BCS verlies een slechtere vruchtbaarheid te hebben.
Conclusie
Op basis van al deze studies samen, wordt het duidelijk waarom koeien beter drachtig worden dan andere koeien. Het is dus erg belangrijk om dieren snel terug drachtig te krijgen na het verstrijken van de voorbereidingsperiode. Het doel van ieder bedrijf zou moeten zijn om zoveel mogelijk koeien in de optimale vruchtbaarheidscyclus te krijgen en te houden.
Dit kan gebeuren door volgende aandachtspunten te implementeren in het dagelijks management:
1) Scoor de lichaamsconditie op verschillende momenten tijdens de cyclus (droogzetten, kalven, piek lactatie, inseminatie, drachtonderzoek,… )
2) Probeer koeien zo snel mogelijk na de voorbereidingsperiode te insemineren, eventueel met behulp van synchronisatieschema’s
3) Stop met insemineren na x aantal dagen. De meeste onderzoekers leggen de norm op 210 dagen in lactatie om te stoppen met insemineren.
4) Werk een degelijk rantsoen uit zodat vervetting eind lactatie voorkomen wordt.