Droogstandsperiode nog belangrijker dan lactatieperiode

Recent verscheen er in Melkveebedrijf een interview met melkveehouder Hans Van Reybrouck en Milk@vice. Daarin werd dieper ingegaan op de manier waarop de bedrijfsbegeleiding door ons wordt gedaan en hoe we samen tot zeer goede vruchtbaarheidsresultaten zijn gekomen. 

Tekst en beeld: Franky De Letter
 
 
“Dit gaan ze niet geloven, ik durf het dan ook bijna niet te zeggen”, zucht dierenarts Pieter Passchyn. “Maar toch is het zo. De cijfers van het laatste half jaar zijn duidelijk.
De pregnancy rate (= insemination rate * conception rate) op dit bedrijf bedraagt nu 35 à 40 procent, terwijl dit in Vlaanderen klassiek slechts 18 à 20 procent is.”
Hoe wist melkveehouder Hans Van Reybrouck dit buitengewoon schitterend resultaat neer te zetten? Melkveebedrijf trok naar Torhout (West-Vlaanderen) en liet zich bijpraten. Dit verhaal sluit als praktijkgetuigenis aan bij het interview met prof. Leroy (UAntwerpen) over vruchtbaarheid (MVB maart 2020). Andermaal blijkt dat de goede gezondheid van een koe bewaren in de periode 60 dagen voor en 30 dagen na afkalven, cruciaal is.
 
‘t Kan altijd beter
 
Eerste vaststelling: Hans heeft geen schroom om zich te laten begeleiden. Pieter Passchyn (en/of zijn medewerkers Gert Langendries en Barbara Lambrecht) van Milk@vice komt er al meer dan 15 jaar over de vloer voor bedrijfsadvies. De jongste jaren gebeurt dat zelfs om de 3 weken. Toch was er nooit echt sprake van een acute problematiek op het bedrijf. “Gewoon om kort op de bal te spelen en dus problemen te voorkomen”, zegt Hans.
“En ook, ja in hoofdzaak zelfs, om de vruchtbaarheid te verbeteren. Met 2,3 tot 2,5 inseminaties per dracht, zat die niet goed. Intussen draaien we nu rond de 2, terwijl de tussenkalftijd een kleine 400 dagen bedraagt.” Maar ’t kan altijd beter, ziedaar Hans’ attitude.
 
Zeg niet langer ‘wachtperiode’
 
We zitten dus aan tafel - buiten in de tuin op coronaveilige afstand – met een melkveehouder die liever niet wacht tot er zich een probleem stelt om het dan te moeten oplossen. Over wachten gesproken, wijst Pieter op de term ‘vrijwillige wachtperiode’, het aantal dagen tussen afkalven en eerste inseminatie. “We hanteren hier bijvoorbeeld 40 dagen als vrijwillige wachtperiode, wat maakt dat we al redelijk vroeg insemineren. Tot daar geen probleem”, stelt de dierenarts. “Maar het klinkt wel echt als afwachten, net alsof je niks moet doen tot die dag gekomen is.” Dat vindt hij verkeerd. “Al te vaak wordt er pas vanaf dan naar vruchtbaarheid gekeken. Beter is daarom de term ‘voorbereidingsperiode’ te hanteren. Want net in die periode moet je ervoor zorgen dat die koe drachtig kan worden op het moment dat de wachtperiode afgelopen is. Vanaf het droogzetmoment moet feitelijk al de basis worden gelegd en alles in het werk gesteld worden om ervoor te zorgen dat dieren tochtig worden, drachtig worden en drachtig blijven.” Het is bekend; de transitie is de kritische periode. Daarom mag nergens op gewacht worden, maar men moet er zich op voorbereiden. Zeg, denk en handel dus voortaan in de ‘voorbereidingsperiode’ die al begint vanaf de droogstand. Ziedaar de stelling van dr. Passchyn.
 
Strikt monitoren
 
Tweede vaststelling: Hans Van Reybrouck is sowieso een grote voorstander van een strakke opvolging van de diergezondheid op zijn bedrijf. Sinds inmiddels al meer dan 5 jaar komt zijn begeleidende dierenarts daarom om de 3 weken langs. “We volgen daarbij een vast protocol; veel uitgebreider dan alleen een drachtdiagnose. De conditie wordt gescoord en we doen bij alle verse koeien een ketonentest”, vertelt Passchyn. “En om nog korter op de bal te spelen worden de koeien sinds een jaar al vanaf dag 25 à 30 in lactatie opgevoeld en onderzocht op afwijkingen zoals baarmoederontsteking.” Veehouder en dierenarts hebben de koeien dus al een paar keer samen bekeken alvorens te starten met insemineren.
 
Continu bijsturen
 
Derde vaststelling: al dat monitoren is niet vrijblijvend. Kloppen de kilo’s van de rantsoenen? Worden de recentste analyses gevolgd? Is er wel genoeg voeropname? Genoeg drinkwater? Hoe zit het met andere stressfactoren? Aan de vaststellingen wordt een gevolg gegeven. “Ach, we hebben hier nooit echt grote aanpassingen moeten doen”, zegt Hans. Maar het is duidelijk dat regelmatig hier en daar ‘wat bijsturen’ danig in de bedrijfscultuur - en het overleg tussen veehouder en dierenarts – zit gebakken. “De uitkomst van het bedrijf als geheel is het resultaat van iedere individuele koe”, benadrukt Passchyn hier. “Je gaat nooit alles kunnen oplossen met één of andere managementmaatregel. Zo zal een droogstandsrantsoen nooit voor alle droogstaande koeien werken. Daarvoor zijn de dieren te verschillend. Bij risicodieren - te vette koeien en dieren vanaf de derde lactatie – zetten we 3 à 4 weken voor het kalven eenmalig een preventief diergeneesmiddel in ter preventie van ketose. Of die kosten ook de baten dekken, heeft Hans nog niet kunnen berekenen uit eigen data. “Maar ik heb er alle vertrouwen in”, antwoordt hij op onze vraag. “Ik mocht immers wel al ondervinden dat de resultaten van de ketonentest beter zijn en dat ik na het afkalven minder propyleenglycol moet geven ter ondersteuning.” Pieter van zijn kant is wel stellig: “Er zijn inmiddels genoeg melkcontroledata voorhanden waaruit proefondervindelijk is komen vast te staan dat die gerichte preventieve aanpak wel degelijk economisch verantwoord is.” En dus is er vertrouwen bij boer en veterinair.
 
Vetwerk
 
Voor de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding wordt gebruikgemaakt van Vetwerk, een softwaresysteem. “Het gaat om een dataplatform waartoe dierenarts en veehouder gezamenlijk toegang hebben, verduidelijkt Passchyn.
“We kunnen er vastgestelde lijsten en dieren op selecteren zodat we snel door de stal kunnen lopen. In de stal zelf wordt er geen papier meer gebruikt maar een tablet. Alle koeien passeren de revue. Alles wat er in de stal aan monitoring wordt verricht, wordt digitaal vastgelegd en is beschikbaar via dat platform. Aan de hand van deze data en de bedrijfsparameters, kunnen we de KPI* berekenen.” Vetwerk kan gekoppeld worden aan het bedrijfsmanagementsysteem van het bedrijf in kwestie, maar staat er los van. De data zijn en blijven van de veehouder. Hans was onmiddellijk te vinden voor deze aanpak. “Ik vind dat heel interessant, want je ziet direct resultaat en je blijft een goed overzicht houden.”
 
Volhouden
 
Alles welbeschouwd heeft Hans Van Reybrouck de vruchtbaarheid op zijn melkveebedrijf nu netjes geregeld. “We moeten dit blijven volhouden”, herhaalt Hans zijn credo, want morgen kan het tegenslaan, of kan er een infectie opflakkeren. Op korte termijn hoopt de melkveehouder dat hij de hittestress waar zijn dieren vorige zomer onder leden, kan pareren. “Een grote ventilator heb ik al. Ik beregen nu het dak met sprinklers en regenwater dat ik recupereer. Ik schat dat ik de staltemperatuur zo 1,5 à 2 °C kan doen dalen.” Verder hebben de droogstaande koeien sinds dit jaar een buitenbeloop gekregen. Want ook dit wil Hans alvast als advies aan zijn collega’s meegeven. “Die droogstandsperiode moeten we nog strikter gaan opvolgen. In principe is de droogstand nog belangrijker dan de lactatieperiode”, besluit Van Reybrouck.
 
* KPI’s (key performance indices) zijn cijfers die bepaalde prestaties op het melkveebedrijf beschrijven en die men kan gebruiken om een doel te bereiken. Als deze afwijken (bv. totale dagproductie, het percentage koeien met ketose per maand), dan wordt men tijdig gealarmeerd zodat men het management kan aanpassen of bijsturen.

Deel dit met vrienden


Pieter Passchyn - Gert Langendries - Barbara Lambrecht
Groenhovestraat 10
8820 Torhout
050 670 352 - 0477 94 74 10