Regelmatig conditiescores uitvoeren levert extra informatie op

De lichaamsconditie van koeien beïnvloedt zeer sterk de productiviteit, vruchtbaarheid, gezondheid en langleefbaarheid van koeien. Te vette en te magere dieren zijn zowel verklikkers als voorspellers voor problemen op gebied van voeding, management als diergezondheid.

Te vette dieren zijn vaak het resultaat van een verkeerd rantsoen of slecht vruchtbaarheidsmanagement. Daarnaast is een vette koe meer gevoelig voor infecties en metabole problemen en heeft ze op haar beurt meer kans op een moeilijke kalving. Dit geldt zeker ook voor vaarzen die te vet zijn bij afkalven.

Te magere koeien geven vaak minder melk en een lager vetgehalte omdat er onvoldoende reserves kunnen aangesproken worden voor de productie er van. Ook zullen te magere koeien minder snel bronstsymptomen vertonen en moeilijker drachtig geraken.

BCS schaal

Voor het evalueren van de lichaamsconditie bestaat er reeds lange tijd een vaste aanpak.  Het scoren van de BCS (afkorting voor Body Condition Score of lichaamsconditiescore) gebeurt op een schaal van 1 tot 5, waarbij 1 zeer mager is en 5 ‘moddervet’. De schaal wordt nog verder onderverdeeld per 0.25 punten. In principe is BCS een indirecte manier om de energiebalans in te schatten en dit op basis van vetreserves rond de lendenwervels en het kruis. Bij getrainde personen is de foutenmarge vaak maar maximum 0.25 punten, wat zeer aannemelijk is. Op het internet zijn veel afbeeldingen te vinden van dit systeem ontwikkeld door Edmonson et al. (1989).

 

Wat zegt de wetenschap nog meer?

Drogestofopname

Hoe hoger de BCS (dus hoe vetter de koe), hoe minder een koe zal eten. Vooral bij vette koeien voor kalven is dit effect duidelijk zichtbaar. Daarom lopen deze dieren ook achteraf risico voor problemen na kalven en een moeilijke opstart. Dit leidt tot een groot conditieverlies na kalven ten gevolge van een diepere negatieve energiebalans. Dieren die minder eten lopen meer risico op metabole problemen zoals ketose, lebmaagdraaiingen en een verhoogde gevoeligheid voor allerhande infecties (mastitis, baarmoederontsteking, …)

Melkproductie

Het mobiliseren van lichaamsvet is een bron van vetzuren (langketenvetzuren) voor de productie van melkvet en is een energiebron voor verschillende weefsels in het begin van de lactatie. Vaak zijn de curves van BCS en melk elkaars spiegelbeeld : meer melk komt overeen met lagere BCS en omgekeerd. Alhoewel de relatie niet lineair is: koeien die met een goede BCS afkalven (3.0 – 3.5) zullen meer melk geven dan koeien die te vet staan ( >3.75 ) of te mager staan (<2.75). Het is wel vrij normaal dat koeien tijdens de eerste 2 maanden van de lactatie dalen in BCS (en dus conditie verliezen) met ongeveer 0.5 tot 1 punt. Idealiter dalen koeien niet in BCS, maar dit is geen makkelijke opdracht en hangt af van nog andere, deels niet gekende, factoren. Echter de belangrijkste factor is de BCS correct te hebben op het moment van kalven.

 

Vruchtbaarheid

De energiebalans speelt een cruciale rol in de vruchtbaarheidsresultaten. Zowel de huidige energiebalans als deze van enkele maanden ervoor beïnvloeden zeer sterk het vermogen zich voor te planten bij koeien. Wanneer er een groot verschil is tussen BCS bij kalven en deze bij de eerste inseminatie, dan dalen de vruchtbaarheidsresultaten zienderogen. Een koe die sterk vermagert na afkalven zal later tochtig worden, zal minder snel drachtig worden (dus meer inseminaties per dracht nodig) en zal sneller last hebben van embryonale sterfte. Ook de BCS op het moment van inseminatie beïnvloedt het aantal rietjes per dracht (conception rate): een mager dier (lagere BCS) heeft een lager drachtpercentage. 

 

Diergezondheid

 Ketonemie is duidelijk gelinkt aan de BCS rond kalven. Dieren te vet staan bij kalven (BCS > 3.5) lopen een veel groter risico op ketose ten opzichte van koeien met een BCS van 3.25. Ook hypocalcemie of kalfziekte kan gerelateerd worden met BCS. Koeien met een BCS < 2.5 lopen 13% meer kans en koeien met een BCS > 3.5 lopen 30% meer kans op het ontwikkelen van hypocalcemie in vergelijking met koeien die bij afkalven een BCS hebben van 3.0.

Koeien met hogere BCS of die excessief vermageren na afkalven lopen meer risico op het ontwikkelen van een lebmaagdraaiing. Dieren met hoge BCS zullen ook sneller de nageboorte ophouden. Daarnaast zullen te vette dieren overgevoelig reageren op infecties (baarmoederontsteking, mastitis) met een grotere weefselschade tot gevolg (en dus lagere melkproductie). Anderzijds zullen te magere koeien rond kalven minder energie beschikbaar hebben voor de immuuncellen, waardoor hun immuniteit verzwakt is. Deze dieren zijn dus ook gevoeliger aan infecties.

Te magere koeien hebben ook vaker klauwproblemen wegens een te dun vetkussen ter hoogte van de klauwen. Dit zorgt voor een minder schokdempend effect, met zoolzweren en bleinen als gevolg. 

 

Welke BCS is vereist?

Naarmate een koe vordert in haar lactatie zal de BCS ook veranderen. De meeste koeien zullen tot ongeveer 100 dagen in lactatie dalen in BCS om daarna weer te stijgen naar het einde van de lactatie. Sommige zeer efficiënte koeien zullen maar amper conditieverlies hebben begin lactatie en toch veel melk geven. Andere koeien, de inefficiënte dieren, zullen ook amper conditieverlies hebben, maar toch niet voldoende melk geven. Het blijft voor alle dieren wel belangrijk dat er geen grote verschillen zich voordoen in het verloop van de lactatie. Een tabel met richtwaarden staat hieronder beschreven.

 

Lactatiestadium

Dagen in lactatie

BCS doel

BCS minimum

BCS maximum

Kalving

0

3.50

3.25

3.75

Vroeg lactatie

1 – 30

3.00

2.75

3.25

Piek lactatie

31 – 100

2.75

2.50

3.00

Midden lactatie

101 – 200

3.00

2.75

3.25

Laat lactatie

201 – 300

3.25

3.00

3.75

Droogzetten

>300

3.50

3.25

3.75

Droogstand

-60 tot -1

3.50

3.25

3.75

 

 

Wat ben ik er mee?

 

Regelmatig de BCS bepalen van de dieren in de kudde helpt om rantsoenproblemen en management te evalueren, maar ook om gezondheidsproblemen en vruchtbaarheidsresultaten te voorspellen zoals hier hoger beschreven.

In elke kudde zullen er altijd koeien zijn die afwijken van de richtlijnen in de tabel. Zolang 5 tot 10% afwijkt van de richtlijnen, wordt dit als normaal beschouwd en heeft het weinig zin om rantsoen en management te veranderen. Dit neemt natuurlijk niet weg dat dergelijke dieren extra aandacht nodig hebben en dit vooral tijdens de transitieperiode!

Wanneer koeien niet de vereiste BCS behalen, bekijkt me best eerst het rantsoen en in het bijzonder de drogestofopname van de ruwvoeders. Is er voldoende plaats om te eten? Vers voer altijd beschikbaar? Smakelijke ruwvoeders? Voldoende aanschuifmomenten tijdens de dag?

Als deze zaken in orde zijn, kijkt men best een stapje verder naar de rantsoen berekening op zich. Is er voldoende energie, zetmeel, koolhydraten, eiwit, etc.. Desnoods analyseer je enkele kuilen opnieuw en kun je bijsturen via bepaalde additieven. Bekijk ook het droogstandsrantsoen en het voermanagement tijdens de transitieperiode.

 

Conclusie

Er is momenteel al veel onderzoek beschikbaar die het nut aantoont van regelmatige BCS bepaling van koeien. Enerzijds helpt BCS om een evaluatie te maken van het gedane werk (voermanagement, transitieperiode, rantsoenberekening, …), maar zal BCS ook helpen om problemen op een bedrijf te voorspellen, zowel op kuddeniveau als op dierniveau.

 

Deel dit met vrienden


Pieter Passchyn - Gert Langendries - Barbara Lambrecht
Groenhovestraat 10
8820 Torhout
050 670 352 - 0477 94 74 10