Waarom melken we dit jaar minder goed als tijdens andere jaren?
Eens je als melkveehouder een bepaalde productie hebt bereikt, wil je deze vaak nog verbeteren of minstens gelijk houden. Toch slaagt men daar niet altijd in, want een pasklare oplossing ligt zelden voor je klaar. Hieronder volgt een opsomming van mogelijke verklaringen waarom men het ene jaar wel en het andere jaar niet een voldoende hoge productie behaalt binnen eenzelfde stal.
Enkele mogelijke verklaringen
Hoog aantal dagen in lactatie. Als er veel koeien midden of eind lactatie zitten, dan dalen de liters logischerwijs, met uitzondering van enkele persistente dieren. Deze verklaring klinkt zo vanzelfsprekend, dat er nog altijd te vaak wordt over gekeken.
Hittestress. Niet alleen de periode tijdens de hitte zorgt vaak voor een lagere productie, maar ook de periode nadien. Koeien die droog stonden tijdens een hittestressperiode, starten moeilijk op, pieken minder en geven bijgevolg minder melk tijdens de ganse lactatie. Ze geven zelfs minder melk dan koeien die op piekproductie zaten tijdens de hitteperiode. Ook de verminderde vruchtbaarheid tijdens en na een hitteperiode, kan een lage melkproductie helpen mee verklaren.
Te lage conditie. Koeien die te mager zijn op het moment van kalven en koeien die begin lactatie te mager zijn (BCS lager dan 3), zullen minder pieken en dus ook een lagere totale melkproductie vertonen. Lichaamsvet wordt begin lactatie omgezet naar lactose, wat op zijn beurt de melkproductie verklaart. Als er weinig lichaamsvet is om om te zetten, zal de productie lager zijn. Ook tijdens de droogstand kunnen koeien te mager worden. Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een fout in het droogstandsrantsoen. Ook kan een lactatierantsoen voor koeien eindlactatie ervoor zorgen dat dieren niet de gewenste conditie bereiken bij droogzetten. Regelmatig BCS opvolgen helpt alvast om dit bij te sturen.
Overbezetting. Om de cashflow van een bedrijf te verbeteren, worden stallen vaak overbezet. Wanneer men in een overbezette stal het dagelijks management niet aanpast, kan dit wel eens verkeerd aflopen. In het bijzonder kan overbezetting aan het voerhek een negatief effect hebben op de verse en de opstartende koeien.
Verteerbaarheid ruwvoer. De kwaliteit en de nutriëntensamenstelling van ruwvoer varieert tussen types ruwvoer, tussen jaren en tussen oogstmomenten (bv. tussen snedes gras van eenzelfde perceel). Bijgevolg zal ook de verteerbaarheid verschillen tussen jaren. Deze veranderingen in – vooral – NDF verteerbaarheid zullen een zeer grote impact hebben op de totale hoeveelheid energie die de pensbacteriën kunnen gebruiken. Ruwvoer met een hoge NDF zal ook de totale drogestofopname drukken, met melkproductiedaling tot gevolg.
Zetmeel in maiskuil. Meer of minder zetmeel bepaalt natuurlijk sterk de melkproductie. Ook de maalfijnheid van de korrel kan variëren tussen jaren of zelfs percelen (andere loonwerker, andere hakselaar,…). Alle veranderingen in verteerbaarheid van het zetmeel, zorgen er voor dat de pensbacteriën minder energie krijgen, die niet altijd kunnen gecompenseerd worden met krachtvoer.
Veranderingen in het rantsoen. Vooral tijdens het najaar treden nog al eens op veel bedrijven veranderingen op in het rantsoen: Een nieuwe maiskuil, voederbieten en/of perspulp, een andere snede voordroogkuil,… Vaak zijn er ook niet nog altijd analyses beschikbaar bij het van start gaan van een nieuwe grondstof, waardoor het soms wel eens wat giswerk is om correct te voeren (bv. drogestofpercentage, NDF, zetmeel, … ). Ook vergt het soms tijd vooraleer alle krachtvoeders die nodig zijn om de verschillen te compenseren, beschikbaar zijn op het bedrijf.
Transitie. Kleine veranderingen tijdens de droogstand of transitie, kunnen vaak grote gevolgen hebben: overbezetting in de droogstandsgroep, een andere maiskuil, graskuil met meer kalium, andere droogstandsmineralen, etc.. Een constante monitoring van zowel het rantsoen als de gekalfde koeien blijft essentieel om dergelijke problemen te tackelen.
Weglaten van additieven. Op veel bedrijven wordt wel eens geëxperimenteerd met specifieke additieven met het oog op een hogere melkproductie. Wanneer voersaldo’s dalen, worden vaak sommige van dergelijke producten uit het rantsoen gehaald wegens te weinig rendement. Wanneer voersaldo’s terug beter worden, kan het zijn dat men dan vergeet de additieven waarvan men positieve resultaten heeft gezien, terug in het rantsoen te brengen.
Diverse dierziekten. Meer ziektes op een bedrijf zal altijd leiden tot lagere producties: te veel klinische mastitis, een te hoog celgetal, baarmoederontstekingen,…etc. Worminfecties (maagdarmwormen, leverbot,…) kunnen ook sterk verschillen tussen jaren, gezien de infectiedruk afhangt van de weersomstandigheden. Ook aanwezigheid van mycotoxines in ruwvoer wordt mede beïnvloed van diezelfde weersomstandigheden.
Interpreteer de cijfers correct
Let wel altijd op dat je productiecijfers correct interpreteert. Zo vergelijkt men best niet gewoon gemiddelde liters per koe per dag. Gemiddelden zijn vaak waardeloos. Nochtans is het gebruik van gemiddelden erg goed ingeburgerd in managementsoftware. Gemiddelden hebben een meerwaarde wanneer de data normaal verdeeld zijn of maw de klassieke Gausscurve volgen. Tussenkalftijd, dagen in lactatie en melkproductie zijn typische parameters die zelden normaal verdeeld zijn. Op kleinere bedrijven speelt dit nog meer een rol. Is een gemiddeld aantal dagen in lactatie van 220 dagen slecht? Kijk vooral naar de verdeling en de spreiding tussen de dieren. Ook de ‘totaal geproduceerde liters’ melk op een bedrijf zegt niet alles. Leg daar ook nog altijd BSK en/of netto-opbrengstcijfers naast om alles goed te kunnen interpreteren. Kijk naar trends van opstartende koeien. Deze vertellen je vaak beter hoe het er momenteel aan toe gaat.
Conclusie
Melkproductie wordt door gigantisch veel factoren bepaald. Hoewel op een melkveebedrijf vaak veel factoren ieder jaar hetzelfde blijven, zijn er nog altijd veel zaken die kunnen helpen verklaren waarom we het ene jaar merkelijk meer of minder melken dan andere jaren.